Chugchilán – In galop door de Andes
[singlepic id=248 w=240 h=180 float=left]Op het dorpsplein van Chugchilan wacht een vijftigtal indianen en een handjevol toeristen op de bus richting kratermeer Quilotoa. De bomvolle rammelkast vertrekt uiteindelijk een uur te laat en sjeest met een rotgang door de bergen. Bij de krater blijkt het steenkoud, dus schiet ik eerst een souvenirwinkel in voor iets warms. Een gerimpelde dame kijkt me vanonder een te grote zwarte bolhoed breed lachend aan. Ik beantwoord haar tandeloze lach door zonder af te dingen een te dure lamawollen muts te kopen en vertrek met een knipoog.
Buiten vallen de eerste spetters uit de asgrauwe wolkenlucht. In een sukkeldrafje vervolg ik mijn weg naar boven tot ik hijgend bij de rand van de krater ben aangekomen en het indrukwekkende meer in volle, smaragdgroene glorie aan mijn voeten ligt. Mijn mond valt open. Superlatieven schieten te kort in mijn hoofd, dus verder dan wat stompzinnig klinkende kreten als “oooh” en “aaah” kom ik niet. De grillig gevormde krater van de schijnbaar nog immer actieve vulkaan is bijna tot de nok toe gevuld met het spectaculair gekleurde water. Aan de overzijde hangen flarden wolk als een nonchalant gedrapeerde deken over de kraterrand. Zelfs nu het omvangrijke meer beneden mij niet ligt te schitteren in de felle zon, is en blijft het adembenemend mooi om te zien.
[singlepic id=238 w=240 h=180 float=right]Dan wenkt de gids ons als teken dat we terug gaan hiken naar Chugchilan. “Maak je borst maar nat”, denk ik zuchtend. Mijn rug doet zeer en bovendien ben ik nog niet gewend aan een hoogte van 3800 meter. En al helemaal niet aan een wandeling van vijf uur op diezelfde enorme hoogte… We lopen eerst grotendeels over de krater om het meer heen. De regen komt inmiddels met bakken tegelijk de hemel uit en al gauw is niet alleen mijn borst nat, maar is alles doorweekt. Ineens is het ook volkomen mistig om me heen. Ik zie geen hand voor ogen. Weg mooie vergezichten. We stoppen even om onze poncho’s aan te trekken, al is dit een vrij zinloze actie gezien de druipende staat waarin we verkeren.
Negen monden
Met frisse tegenzin vervolg ik mijn weg over smalle paden die met de minuut glibberiger worden. Ik moet goed opletten waar ik mijn voeten neer plant. Ik zie dat de gele poncho van onze gids vol scheuren zit en hoe de man loopt te rillen van de kou. Maar hij blijft gewoon lachen, knikt vriendelijk naar de eenzame, met modder besmeurde ziel te paard die ons passeert. Achter hem sjokken twee oude pakezeltjes moeizaam voort. Ze gaan duidelijk gebukt onder de zware last die ze met zich meedragen. Even later knoop ik tijdens het wandelen een gesprekje aan met de gids. Hij vertelt me dat hij thuis maar liefst negen monden te voeden heeft. Ik moet er persoonlijk niet aan denken…
[singlepic id=249 w=240 h=180 float=left]Na een uurtje motregent het alleen nog maar, zodat ik eindelijk het overweldigende landschap zie. De stortbuien tussendoor neem ik direct voor lief. Maar hoewel ik geniet van de omgeving, heb ik aan de afstand en de hoogte zoals gevreesd een zware dobber. En het moeilijkste gedeelte moet nog komen: bergopwaarts! De laatste anderhalf uur gaat steil omhoog over spekgladde weggetjes. Mijn zere voeten dreigen constant weg te glijden en iedere beweging die ik maak wordt door zuurstofgebrek genadeloos afgestraft.
Moordend tempo
Ik loop inmiddels aardig achter op de rest, want de groep gaat als berggeiten in moordend tempo omhoog en schijnt helemaal nergens last van te hebben. Ik laat me ondertussen van mijn charmantste kant zien wanneer ik piepend en hijgend door de ijle lucht omhoog klim. Mijn hart gaat als een razende tekeer, ik heb het gevoel dat mijn longen zullen imploderen. De sterretjes dansen voor mijn ogen en mijn bewegingen worden steeds trager. De uitdrukking van die laatste loodjes is er duidelijk niet voor niks. Maar met een flinke dosis geduld en doorzettingsvermogen komen de meeste dingen uiteindelijk goed en na deze beproeving komt Chugchilán in zicht. Ik heb het op eigen kracht gehaald en ben “nog net niet” aan hoogteziekte bezweken.
[singlepic id=244 w=240 h=180 float=right]De anderen zijn al in de herberg verdwenen als ik buiten adem de gids bedank met een fooi en hem mijn poncho aanreik. Die kan hij goed gebruiken. Zichtbaar geroerd pakt hij hem van me aan. Eenmaal ’thuis’ zit ik er zo doorheen dat ik zachtjes begin te huilen. Ik heb ineens heimwee, elke spier in mijn lijf doet pijn en hoewel ik het voor geen goud had willen missen, ben ik gewoon even helemaal op en versleten. Alle vermoeidheid komt eruit in de vorm van een tranendal en ik moet zeggen: dat lucht op. Later die avond boek ik zelfs dapper een paardrijtocht voor de volgende dag. En dat met een glimlach…!
Hitsige ezel
’s Ochtends kan ik me nauwelijks bewegen, maar ik moet en zal te paard. Ik ben de enige die wil paardrijden, dus ben ik de daaropvolgende vijf uren slechts samen met mijn bergpaardje en de gids met zijn muilpaard of -ezel. De gids noemt het een mule, maar dat kan zowel een muilpaard als een muilezel betekenen. Ik weet niet of er een hengst op een ezelin is gesprongen om deze creatie te creëren, of dat een merrie al dan niet vrijwillig door een hitsige ezel is genomen.
[singlepic id=247 w=240 h=180 float=left]Mijn paard blijkt die dag de ziekte van traagheid te hebben. Niet vooruit te branden, de schat. Af en toe een sloom galopje, meer zit er echt niet in. Het geeft me wel de gelegenheid de natuur goed in me op te nemen en het is weer schitterend om me heen. Echter, door de enorme regenval van de dag ervoor zijn de paden veranderd in één grote modderpoel. Denk hierbij aan spiegelgladde, smalle paadjes die loodrecht omhoog kronkelen. Het arme paardje heeft de grootste moeite zich staande te houden en ik voel hoe zijn hoeven voortdurend onder zijn lijf weg glibberen.
De tocht voert langs een piepklein kaasfabriekje. Ik stap af om een kijkje te nemen. De kaaskopjes blijken erg stug en onvriendelijk en binnen tien tellen sta ik weer buiten. Daarna rijden we -zowaar in galop- met twee luid blaffende, vervaarlijk uitziende honden in onze kielzog in de richting van een nevelwoud. Tijdens de rit door dit prachtige, mystieke woud kom ik mijn hikende herberggenoten tegen. En als ik die rood aangelopen koppies zo zie, ben ik stiekem blij dat mijn paard het zware werk doet vandaag.
Klauterkabouter
Na de lunch stelt de gids voor om van dier te ruilen. En voor ik het weet vlieg ik in rengalop door de bergen. Wauw…en sterk, zo’n muildier! Het kost hem totaal geen moeite een spekgladde berg te beklimmen. Een ware klauterkabouter. Jammer dat ze zich niet kunnen voortplanten, want daar mogen ze er van mij wel meer van maken. Terug in Nederland wil ik er ook eentje. Al moeten we het doen zonder de bergen. Die verzinnen mijn mule en ik er wel bij…
© Eva Buijs